Het VLAREBO kent grote waarde toe aan Codes van Goede Praktijk en standaardprocedures in het kader van de grondverzetsregeling

Sinds 1 april 2019 is het VLAREBO gewijzigd. Het gaat dan met name om de in hoofdstuk XIII opgenomen grondverzetsregeling die bijzondere impact heeft op hoe om te gaan met vrijkomende bodemmaterialen zoals grond en baggerslib en de daarbij behorende bijlagen V,VI en VII waarin de normen zijn opgenomen. 

Japanse duizendknoop

Het VLAREBO is wat betreft de wetteksten kort van stof. In veel gevallen wordt naar de goedgekeurde Standaardprocedures (SP) en codes van goede praktijk verwezen. Deze zijn terug te vinden op de website van de OVAM

Bodemmaterialen die aan de vrije gebruikswaarde van bijlage V van het VLAREBO voldoen, mogen overal en zonder beperkingen gebruiken waaronder ook een bouwkundige toepassing of in een vormvast product. Ook geldt dat als minder dan 250 m3grond geen Technisch Verslag (TV) opgemaakt dient te worden als de werken op een onverdacht terrein plaatsvinden. Bij afvoer van deze grond geldt echter wel een meldingsplicht bij een erkende bodembeheersinstantie. De vraagt rijst natuurlijk wanneer een terrein onverdacht is: binnenstedelijke gronden zijn bijvoorbeeld vaak verontreinigd met hoge concentraties lood en zink zonder dat dit bekend is.

Voor alle andere vormen van hergebruik is een uitgebreide beschrijving beschikbaar op de website van de OVAMen bijvoorbeeld Grondbank.be

Er dient ook rekening gehouden te worden met de verschillen tussen de gewesten in België. In dit schemais na te gaan welke bewijsdocumenten bij de partij bodemmaterialen geleverd moeten worden. Bij transport naar en van het buitenlandmoet worden voldaan aande bepalingen uit de EVOA.

Een bijzondere bepaling vormt de hoeveelheid stenen en bodemvreemde materialen in de uitgegraven bodem. Voor stenen geldt dat als er meer dan 25% aanwezig is sprake is van een afvalstof. Dit geldt echter niet als stenen van nature voorkomen (onder andere keien, zandsteen, grind). Onder bodemvreemd materiaal verstaat men hout, piepschuim en plastics. Hiervoor geldt dat zowel binnen de kadastrale werkzone als daarbuiten niet meer dan 1 gewichtsprocent en volumeprocent bodemvreemd steenachtig en niet steenachtig materiaal aanwezig zijn. Dit moet bepaald worden op basis van het Compendium voor monsterneming en analyse in uitvoering van het Materialendecreet en het Bodemdecreet:”Stenen en bodemvreemde materialen in uitgegraven bodem”.Als een op basis van veldwaarnemingen, de erkende bodemsaneringsdeskundige of de monsternemer na overleg met de erkende bodemsaneringsdeskundige verklaart dat meer dan 5 % bodemvreemde stenen of meer dan 1 % bodemvreemde materialen aanwezig zijn, is het weinig zinvol tot deze analyses over te gaan. Met name voor stoffen als piepschuim en plastics zal het lastig zijn deze met behulp van conventionele technieken (zoals zeven) te verwijderen. 

Een nog meer bijzondere verwijzing op de website van de OVAM is opmerkzaam te zijn voor invasieve soorten zoals de Japanse duizendknoop. Ondanks dat er geen wettelijke bepaling is wordt aanbevolen zeer omzichtig met deze planten om te gaan indien deze op een te ontgraven site wordt aangetroffen. De aanwezigheid van de plant kan bijvoorbeeld verstrekkende gevolgen hebben voor de stabiliteit van funderingen. De op de site van OVAM aangereikte mogelijkheden zijn in vergelijkbare gevallen niet toereikend geweest: uitgraven en verbranden van de planten inclusief grond lijkt vooralsnog de enige (kostbare) optie om verspreiding te voorkomen.